De ridder op het rood-zwarte paard komt bij een kasteel in het noorden. Daar zijn drie poortwachters:
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard'
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard.'
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard.'
Dan komt hij bij de koning. 'Koning, mag ik met uw dochter trouwen?'
'Dan moet je eerst de draak in het zuiden verslaan!' zegt de koning.
Na een lange reis komt de ridder aan bij het kasteel van het zuiden. Daar zijn wéér drie poort-wachters:
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard'
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard.'
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard.' Hij verslaat de draak van het zuiden.
Hij komt weer bij het kasteel van de koning.
Weer de drie poortwachters:
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard'
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard.'
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard.'
Tegen de koning:
'Mag ik nu uw dochter trouwen?'
'Dan moet je eerst de draak van het oosten verslaan.'
Hij komt bij het kasteel van de draak van het oosten.
Alweer de drie poortwachters:
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard'
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard.'
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard.' Hij verslaat de draak van het oosten.
Dan komt hij weer bij het paleis van de koning.
Nou weer drie poortwachters:
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard'
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard.'
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard.'
Bij de koning:
'Mag ik dan nu met uw dochter trouwen?'
'Dan moet je eerst de draak van het westen verslaan.'
De ridder gaat op weg. Bij het kasteel van de draak van het westen:
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard'
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard.'
'Ное heet je?'
'Ik ben de ridder op het rood-zwarte paard.'
Hij verslaat óók de draak van het westen.
Na een vermoeiende reis komt hij voor de zoveelste keer bij de koning. 'Mag ik dan nú met uw dochter trouwen???'
Koning:
'Huh? Oh, oepsie, dat was ik even vergeten, ik heb helemaal geen dochter.'